Romeinse leger: Laat-Principaat

Romeinse leger: Laat-Principaat

In deze blog gaan we in op het Romeinse leger in de 3e eeuw n.chr. Deze periode kenmerkt zich door de grote crisis die ook bekendstaat door zijn militaire anarchie. 

De crisis van de 3e eeuw

Het Romeinse Rijk was onder Hadrianus (117-138) op zijn grootste. Vanaf de 3e eeuw werd Rome, in plaats van oorlog te voeren en nieuwe gebieden te veroveren, steeds meer in het defensief gedrongen door plunderende vijanden en burgeroorlogen. Hierdoor droogde de essentiële bron van inkomsten op ​​die werd verkregen door het plunderen van vijandelijke landen.

In plaats daarvan werd het platteland opengesteld voor economische verwoesting door plunderaars. Regelmatige burgeroorlogen droegen bij aan de uitputting van de mankracht van het leger, en het rekruteren van vervangende soldaten zette de beroepsbevolking verder onder druk. 

Corruptie en inflatie 

De Romeinse aristocratie ontwikkelde een kleptocratie waarbij macht en eigenbelang voorop stonden. Ook de legioenen namen hieraan deel. Naast hun soldij ontvingen de soldaten bonussen, bijvoorbeeld bij het aanstellen van nieuwe keizers of van de Tribuni of Consul die zijn macht veilig wilde stellen. Deze bonuscultuur leidde ertoe dat de loyaliteit van de legionair lag bij wie de beste bonus gaf. Oorlog betekende bonussen en zodoende creëerden de legers hun eigen werk. In tijden zonder externe oorlog waren ze niet te beroerd om hun eigen generaal tot keizer uit te roepen en een burgeroorlog te beginnen. Het leger had steeds grotere steekpenningen nodig om loyaal te blijven. Septimius Severus verhoogde daarom de soldij van de legionairs en gaf aanzienlijk donativum aan de troepen. Maar de grote en voortdurende toename van deze uitgaven veroorzaakte problemen voor al zijn opvolgers. Zijn zoon Caracalla verhoogde de jaarlijkse soldij nogmaals en gaf het leger veel voordelen in overeenstemming met het advies van zijn vader om hun loyaliteit te behouden. 

Een vergelijkbare vorm van omkoping kan worden gezien in het populistische brood en spelen en andere politieke campagnes. Dit leidde enkel tot nog meer corruptie en inflatie.

Hierdoor was de 3e eeuw n.Chr. een periode waarin het Romeinse Rijk bijna instortte onder de gecombineerde druk van herhaalde buitenlandse invasies, burgeroorlogen en economische inflatie. 

Troonpretendenten

Tijdens de crisis waren er minstens 26 personen die aanspraak maakten op de keizerstitel, meestal vooraanstaande Romeinse generaals die de keizerlijke macht opeisten over het hele of delen van het rijk. Eenzelfde aantal mannen werd in deze periode door de Romeinse Senaat erkend als legitieme keizer. 

Het verdeelde Rijk

Op het hoogtepunt van de crisis in 268 was het rijk uiteengevallen in drie concurrerende staten: het Gallische Rijk (met de Romeinse provincies Gallië, Britannia en tijdelijk Hispania), het Palmyreense Rijk (met de oostelijke provincies Syrië, Palaestina en Aegyptus) en daartussen het Romeinse Rijk, met Italië als machtscentrum.

De vorming van een egale cultuur

In 212 n.chr. verschafte keizer Caracalla in zijn Constitutio Antoniniana burgerschap aan alle vrije inwoners van het Romeinse Rijk. Dit hield in dat er geen onderscheid meer werd gemaakt tussen burgers, wat hoofdzakelijk de etnische Italianen waren en de niet-burgers (peregrini). Dit resulteerde erin dat alle vrije burgers konden deelnemen als legionair in het leger. Vanaf dat moment werd de verdeling tussen legionairs en auxilia troepen weggehaald waardoor beide steeds meer op elkaar begonnen te lijken. Dit hield ook in dat de superioriteit en daarbij behorende prestatiecultuur meer gecentreerd werd rond het individu dan rond etniciteit. Hierdoor werd het belangrijk om meer gespecialiseerde troepen te werven vanuit de foederati, bondgenoten van het Romeinse rijk afkomstig uit niet-Romeinse gebieden. Foederati waren lang niet altijd betrouwbaar en tussen de 3e en 5e eeuw wisselden de relaties met deze volkeren regelmatig tussen bondgenootschap en oorlog. 

Grote veranderingen

Zowel het verdwijnen van de auxilia als de toestroom aan foederati hadden na de 2e helft van de 3e eeuw n.Chr. een steeds groter wordende impact. Legionairs uit de eerste helft van de 3e eeuw waren nog herkenbaar als het stereotype 'legionair', dit veranderde in de 2e helft van de 3e eeuw n.chr. waarbij er een mix cultuur tussen Romeins en voornamelijk Germaans ontstond. Deze verandering kon in alles worden teruggezien zoals in kleding, kunst en wapenrusting. 

Conflicten aan de grens

Door de vele interne conflicten waren de Romeinse legers niet meer in staat om de grenzen van het Rijk te verdedigen zoals dit voorheen werd gedaan. Dit leidde tot meerdere invasies door ‘barbaarse volkeren’. Er waren frequente invasies in de Rijn- en Donaugrens door stammen, waaronder de Goten, Vandalen en Alemannen, evenals aanvallen van de Sassaniden in het oosten. 

Uitrusting ‘legionairs’

in de 1e helft van de 3e eeuw n.chr. veranderde de uitrusting van de legionair. Dit was mogelijk deels een gevolg van de Germaanse invloeden in het leger. Legionairs uit deze tijd waren nog herkenbaar als het 'stereotype' legionair, terwijl dit in de tweede helft van de 3e eeuw zou gaan veranderen.

Rond deze tijd werd het galea type helm steeds meer vervangen voor het type Nierderbieber helmen. Deze helmen waren meer gesloten, waarbij de wangkleppen een groter deel van de zijkant van het gezicht beschermde. Ook de wenkbrauw beschermer werd breder waardoor deze rand steeds meer de bescherming tegen neerwaartse slagen en vallende projectielen bood zoals de latere middeleeuwse ketelhoed. Hoewel oorspronkelijk werd gesteld dat dit type helm uitsluitend door cavaleristen werd gebruikt, is dit onjuist. Ook infanteristen maakten gebruik van deze helmen, enkel de helmen met masker vizier werden waarschijnlijk alleen voor cavalerie doeleinden gebruikt.

De lorica segmentata bleef nog in gebruik maar raakte steeds verder in onbruik. De lorica squamata en de lorica hamata of maliënkolder waren zowel populair bij infanteristen als cavaleristen. 

De scutum was nog tot de 2de helft van de 3e eeuw in gebruik, maar werd daarna uitgefaseerd voor een ovaal type schild.

Rond deze tijd was de pilum voorzien van een extra brede kogel, mogelijk om deze werpspeer recht in de lucht te houden of meer impact te geven.

Dit was de laatste periode waarin bepaalde modellen van de gladius werden gebruikt, daarna werd deze geheel vervangen door de langere spatha. De kleding van ‘legionairs’ uit deze tijd was sterk Germaans beïnvloed, de broek werd acceptabel, ook werden kortere tunieken en Germaanse typen mantels gedragen. 

De levering van meer beschermende en duurdere bepantsering aan legionairs was waarschijnlijk te wijten aan niet-militaire redenen: het leger benadrukte hun sociale superioriteit, net zoals het dat deed met hogere lonen. Tijdens de 3e eeuw, toen alle peregrini het burgerschap kregen en legionairs daardoor hun sociale superioriteit verloren, verdwenen de lorica segmentata en de scutum.

In de 3e eeuw lijken de segmentata te zijn uitgefaseerd en worden troepen afgebeeld met maliënkolders (voornamelijk) of schaalpantser, het standaard pantser van de auxilia uit de 2e eeuw. 

Het einde van de crisis

De heerschappij van Aurelianus (270–275) markeerde een keerpunt in deze crisisperiode. Aurelianus wist het rijk te herenigen door de twee afgescheiden staten te verslaan en voerde een reeks hervormingen door die hielpen om enige stabiliteit in de Romeinse economie te herstellen. Men beschouwt het einde van de crisis als het moment waarop Diocletianus de macht overnam in 284 en de Romeinse keizerlijke regering, economie en het leger grondig hervormde. Vooral de militaire hervormingen worden gezien als een cruciaal keerpunt in de Romeinse geschiedenis, waarmee de periode van het Dominaat begon.

Rome verloor zijn rol als het politieke centrum van het rijk tijdens de derde eeuw, hoewel het ideologisch belangrijk bleef. Om hun heerschappij te legitimeren en te verzekeren, hadden de keizers van de derde eeuw vooral militaire successen nodig. Het beslissingscentrum verschoof weg van Rome naar de plaatsen waar de keizer zich met zijn legers bevond, meestal in het oosten. Dit leidde tot de verplaatsing van de hoofdstad naar vier steden: Milaan, Trier, Nicomedië en Sirmium, en later naar Constantinopel. De Senaat hield op de belangrijkste regeringsinstantie te zijn, en in plaats daarvan kregen leden van de ridderstand, die het officierskorps van het leger vormden, steeds meer invloed.

De overgang naar het Dominaat

Het Dominaat is een periode in de geschiedenis van het Romeinse Rijk tijdens de late oudheid. Het volgde op de fase die bekendstaat als het Principaat. Het begin van het Dominaat wordt meestal geplaatst bij de troonsbestijging van keizer Diocletianus in 284, na de crisis van de derde eeuw (235–284). 

Het Dominaat wordt vaak gezien als een autoritairder, minder collegiaal en bureaucratisch bestuurssysteem dan het Principaat, waaruit het voortkwam. Deze regeringsvorm ontstond als reactie op de vijftig jaar van chaos tijdens de crisis van de derde eeuw. De voortdurende troonpretendenten, militaire opstanden en grensconflicten legden de zwakke punten van het Romeinse bestuur bloot. Dit leidde tot een geleidelijke verschuiving van een collegiaal keizerschap naar een meer autocratische heerschappij vanaf 285.

Belangrijke kenmerken van het Dominaat waren onder andere de uitsluiting van de senatoriale elite uit hoge militaire functies en de opkomst van de equites (de ridderstand), de hervorming van het leger met de oprichting van mobiele veldlegers, veranderingen in keizerlijke kleding en ceremoniële gebruiken, een religieus beleid gericht op eenheid, grootschalige monetaire hervormingen en de vorming van een rijks overkoepelende bureaucratie.

Hoewel Diocletianus vaak wordt gezien als de grondlegger van het Dominaat, vonden veel vernieuwingen hun oorsprong bij eerdere keizers, vooral Aurelianus (270–275). Sommige hervormingen gaan zelfs terug tot de regeringen van Gallienus (253–268) en Trajanus (98–117), onder wie de ridders een steeds belangrijkere rol kregen in het bestuur van Rome en het rijk. De transitie naar het Dominaat was dan ook geen plotselinge verandering; pas onder Constantijn de Grote, rond 337, waren de hervormingen grotendeels voltooid.

Grote legerhervorming

De traditioneel bekende grote legioenen werden drastisch veranderd. In plaats van een statisch netwerk werd het leger nu op tactische plekken achter de Romeinse grens gehouden. Mobiliteit werd belangrijker en cavalerie begon een steeds grotere rol te spelen. Tijdens de regeerperiode van Diocletianus (284–305) en zijn opvolger Constantijn de Grote, waren de traditionele 5.000 man sterke legioenen volledig opgesplitst in cohorts van 1.000 à 2.000 troepen. Het leger werd verdeeld in twee hoofdcategorieën:

Comitatenses: de mobiele veldlegers, die strategisch werden ingezet bij conflicten.

Limitanei: grenswachten die permanent langs de limes (grensverdedigingen) gestationeerd waren.

Hierdoor konden steden en provincies sneller versterking krijgen, terwijl de grensverdediging stand hield tegen plotselinge invallen.

Conclusie

In de 3e eeuw veranderde het uiterlijk van de Romeinse legionair aanzienlijk. Echter waren er nog veel gelijkenissen in hun wapenrusting die kunnen worden vergelijken met die van eerdere periodes in het Principaat. Na de crisis van de 3e eeuw veranderden zowel militaire uitrusting als de bestuurlijke infrastructuur van het Romeinse Rijk aanzienlijk. Als enkele zeer capabele keizers aan het eind van de 3e eeuw niet de macht hadden gegrepen, zou het Romeinse Rijk tijdens deze crisis zijn opgehouden te bestaan.

Opgeslagen in de blog: Blog & lookbook

  • auteur: Patrick
Wees de eerste om te reageren:

Laat een reactie achter

*Verplichte velden