De lorica hamata is een type maliënkolder dat door soldaten werd gebruikt gedurende meer dan 600 jaar van de Romeinse Republiek tot het Romeinse Rijk (van de 3e eeuw v.Chr. tot de 4e eeuw na Chr.). De naam lorica hamata komt van het Latijnse "hamatus" (gehaakt) aangezien de ringen in elkaar haken.
Geschiedenis
Moderne historici geloven dat maliënkolders door de Kelten zijn uitgevonden. Deze pantsers waren mogelijk geïnspireerd op de schaal pantsers die de Scythische ruiters droegen en de Griekse linothorax. De Kelten leefden naast beide volkeren en ontwikkelden zodoende de Lorica hamata.
Keltische introductie van de lorica hamata
Waarschijnlijk werd de lorica hamata door de Kelten tijdens de plundering van Rome in de 4e eeuw v.Chr. aan de Romeinen geïntroduceerd. Deze nederlaag, samen met de nederlagen die de Romeinen leden tijdens de oorlogen met de Samnieten, dwong de Romeinen om hun militaire strategie van falanx oorlogvoering te veranderen. Rond deze tijd werden ook de Keltische Montefortino helm, de Keltische scutum (schild) en het Keltische type La Tène B zwaard door de Romeinen overgenomen. Rond deze tijd bestonden de legioenen naast een klein contingent cavalerie uit de velites (licht bewapende krijgers met werpsperen) Hastati (krijgers met schild, zwaard en pilum), Principes (rijkere krijgers met schild, zwaard en pilum) en Triarii (de rijkste infanterie bewapend met de scutum, steek speer (dory) en zwaard). Deze laatste vocht nog als de traditionele falanx formatie, terwijl de andere krijgers vochten in formaties die beter manoeuvreerbaar waren. Alleen de Principes en Triarii waren, naast de cavalerie die uit de elite bestond, rijk genoeg om zich een lorica hamata te veroorloven. De Hastatae konden zich in het beste geval een Cardiophylax (hartbeschermer) en Montefortino helm veroorloven.
In de eerste eeuwen was de lorica hamata erg duur en konden waarschijnlijk uitsluitend de rijkste infanteristen zich een lorica hamata veroorloven. Het lijkt erop dat rond 120 v.Chr. de lorica hamata een standaard onderdeel werd van de uitrusting van Romeinse legionairs. Vanaf 213 v.Chr. na de 2e Punische oorlog werd de toelatingseis voor Romeinse burgers om deel te nemen in het leger verlaagd. De burger hoefde nog maar een bezit te hebben van 4.000 asses, voorheen waren dat 11.000 asses. Tegelijk kwamen er naast dienstplichtigen ook vrijwilligers die als beroepsmilitair het leger in gingen. Daarom werd de wapenrusting steeds meer massa geproduceerd en gefinancierd door de Romeinse staat. Na 120 v.Chr. lijkt het erop dat de lorica hamata een vast deel van de uitrusting van een Romeinse legionair werd. Het eerste gedocumenteerde gebruik van de lorica hamata vond plaats tijdens de Romeinse verovering van Hispania.
Ook nadat waarschijnlijk begin 1e eeuw n.Chr. de lorica segmentata (het segment harnas) werd ontwikkeld bleef de lorica hamata het meest gebruikte type lichaam bepantsering tijdens het Romeinse Rijk.
De lorica hamata werd gebruikt door zowel legionairs als auxiliae. Er waren verschillende versies van dit type pantser, gespecialiseerd in verschillende militaire taken zoals lichte infanterie, cavalerie en speerdragers. Het was het favoriete pantser van centurions, die de grotere bescherming en het lagere onderhoud waardeerden. Constante wrijving hield de ringen van de lorica hamata vrij van roest. Tijdens het vroege rijk waren afbeeldingen van keizers die de lorica hamata of lorica squamata droegen zeer zeldzaam. Echter, in het latere rijk werden dergelijke afbeeldingen vaker getoond. Vanaf de 2de eeuw n.Chr. raakte de lorica segmentata langzaamaan buiten gebruik, maar de lorica hamata bleef tot het eind van het Romeinse keizerrijk gebruikt worden. Vanaf de 3e eeuw n.Chr. werd naast de lorica hamata ook gebruikgemaakt van andere maliënkolders met zowel lange als korte mouwen en zonder schouderversteviging. Dit had te maken met de verandering van oorlogvoering waarbij de scutum ook werd vervangen voor het rond schild of ovale rond schild. De lorica hamata is nooit geheel buiten gebruik geraakt, tot in de 16de eeuw werden in Europa maliënkolders op het slagveld gedragen.
Constructie
De lorica hamata werd gemaakt van stalen ringen die aan elkaar waren verweven en dicht geklonken met klinknagels. De geklonken ringen werden gemixt met platte gesloten ringen, dit maakte het mogelijk om relatief goedkoop veel lorica hamatas te kunnen maken. Dit pantser was sterk en bood maximale flexibiliteit aan de drager. De ringen hadden een binnendiameter van 5 - 7 mm. De diameter van de draad waaruit de ringen waren gemaakt was ongeveer 1,7 mm. Er waren enkele duizenden ringen nodig om het pantser te maken. De lorica hamata kon tot halverwege de dij reiken en woog 10-12 kg. De geschatte productie tijd was twee maanden, zelfs met voortdurende slavenarbeid in de door de staat gerunde wapenfabrieken.
Op de schouders zat vaak een tweede laag schouderbedekking. Wanneer men in zowel losse als gesloten formatie vecht met langwerpige schilden, vormen de schouders, nek en het hoofd de voornaamste kwetsbare lichaamsdelen. De tweede laag maliën bood daarom extra bescherming aan de schouders en nek en werd met messingen haken aan de voorkant van de lorica hamata gesloten. Dit was een doorontwikkeling vanuit de Griekse linothorax en werd al in de 4e eeuw v.Chr. door de Kelten gebruikt.
Onderbescherming
Het is onduidelijk wat legionairs en auxiliae onder de lorica hamata droegen. De hamata is ideaal voor het beschermen tegen sneden en beschermt relatief goed tegen steken. Echter voor het houwen van bijlen en andere wapens die inwendig letsel veroorzaken is het noodzakelijk om onder de maliënkolder een vorm van wattering te dragen. Hier is echter geen bewijs van en ook lijkt op reliëfs de subarmalis voornamelijk onder schaal pantser en de musculata te worden gedragen. Mogelijk droegen de legionairs een dikke wollen tuniek als onderlaag of bood de ‘focale’ (een dikke sjaal) voldoende bescherming tegen het schuren van de lorica hamata tegen het lichaam.