Symboliek: het boze oog

Symboliek: het boze oog

Heb je weleens afgevraagd waarom op Griekse boten ogen staan afgebeeld? En waarom kunnen we deze ogen ook terugzien op Laat-Romeinse helmen of op gebouwen? In deze blog bespreken we een bekend gevaar, het boze oog. 

Het boze oog is een bovennatuurlijk geloof in een vloek die wordt veroorzaakt door een kwaadaardige blik of beheksing, meestal ingegeven door afgunst. Er zijn veel amuletten gevonden ter bescherming hiertegen, de oudste dateren van ongeveer 3.000 jaar v.Chr.

Dit geloof komt voor in veel culturen in de Middellandse Zee-regio, de Balkan, Oost-Europa, het Midden-Oosten, Centraal-Azië, Zuid-Azië en Afrika. In deze culturen gelooft men vaak dat het ontvangen van het boze oog ongeluk of letsel veroorzaakt, terwijl anderen het beschouwen als een soort bovennatuurlijke kracht die een kwaadaardige blik terug werpt op degenen die anderen kwaad toewensen. Het idee komt ook meerdere keren voor in de Joodse rabbijnse literatuur.

Ontstaan van het boze oog

Het geloof in het boze oog is mogelijk ontstaan in het oude Mesopotamië (het huidige Irak). De vroegste bewijzen zijn opgegraven uit verschillende oude steden.

Schriftelijke documenten zoals een Soemerisch spijkerschrift vermeldt een "oog ad-gir" dat mensen met kwaad treft.

Archeologische vondsten, zoals alabaster idolen met ingesneden ogen, zijn gevonden in Tell Brak, een van de oudste steden van Mesopotamië. Amuletten, zoals oogvormige amuletten, zijn gevonden in Mesopotamië.

Het geloof in het boze oog verspreidde zich vanuit Mesopotamië naar andere regio’s en volkeren, waaronder de Assyriërs en Feniciërs en het oude Griekenland. Het was een wijds gevreesd fenomeen in de Hellenistische wereld en Romeinse rijk.

Griekse oudheid

In het klassieke wereld werd het boze oog "mati" genoemd en beschreven door schrijvers als Hesiodus, Callimachus, Plato, Diodorus Siculus, Theocritus, Plutarchus, Heliodorus, Plinius de Oudere en Aulus Gellius. Er zijn meer dan honderd oudgriekse werken waarin het boze oog wordt genoemd. Oude Griekse auteurs noemden vaak de term ophthalmòs báskanos.

Klassieke auteurs probeerden de werking van het boze oog te beschrijven en te verklaren. Plutarchus wijdde in zijn werk Symposion een apart hoofdstuk aan deze overtuigingen. In zijn wetenschappelijke uitleg stelde hij dat de ogen de voornaamste, zo niet de enige, bron waren van de dodelijke stralen die als vergiftigde pijlen uit de diepere krochten van een persoon met het boze oog zouden opstijgen. Plutarchus beschouwde het fenomeen van het boze oog als iets schijnbaar onverklaarbaars, een bron van verwondering en ongeloof.

De Illyriërs

Zoals uitgebreid gedocumenteerd in archeologische vondsten en oude literatuur, geloofden de Illyriërs in de kracht van spreuken en het boze oog, evenals in de magische kracht van beschermende en heilzame amuletten die het boze oog of de slechte bedoelingen van vijanden konden afweren. Dergelijke amuletten omvatten objecten in de vorm van een fallus, hand, been en dierentanden.

In Romeinse bronnen

Het boze oog was onderdeel van een wijder geloof in magie en beheksing bij de Romeinen. Tacitus maakt in zijn werken duidelijk dat er bij de Romeinen geen twijfel bestond over het bestaan van deze onderwerpen. Beide werden door de Romeinen wijds beoefend al waren ze illegaal en op de randen van de samenleving. Plinius de Oudere beschreef het vermogen van bepaalde Afrikaanse tovenaars om een "kracht van beheksingen (fascinatie) met de ogen" te bezitten, waardoor ze zelfs degenen konden doden waarop ze hun blik vestigden. 

Het idee van het boze oog verschijnt ook in de poëzie van Vergilius, in een gesprek tussen de herders Menalcas en Damoetas. In deze passage beklaagt Menalcas zich over de slechte gezondheid van zijn vee: "Welk oog heeft mijn tere lammeren betoverd?" De oude Grieken en Romeinen geloofden dat het boze oog zowel mensen als vee kon treffen.

In de Romeinse tijd geloofde men niet alleen dat individuen de kracht van het boze oog konden bezitten, maar ook dat hele volkeren, met name de nomadenvolkeren uit Pontus en Scythië, dragers van het boze oog waren.

Het geloof in het boze oog tijdens de oudheid varieert per regio en periode. Het boze oog werd niet overal in het Romeinse Rijk met dezelfde intensiteit gevreesd. In sommige gebieden waren mensen zich bewuster van het gevaar ervan.

Zelfs de christelijke evangeliën vermelden dat Jezus waarschuwde tegen het boze oog in een lijst van slechte daden (Marcus 7:22).

Bescherming

Verschillende culturen hebben methoden ontwikkeld om zich te beschermen tegen het boze oog. Enkele van de bekendste talismannen hiertegen zijn het nazar-amulet, dat zelf een oog voorstelt, en de hamsa, een handvormig amulet. Oudere versies van het symbool waren vaak gemaakt van keramiek of klei, maar na de productie van glazen kralen in de Middellandse Zee-regio rond 1500 v.Chr. werden kralen tegen het boze oog populair bij de Indiërs, Feniciërs, Perzen, Grieken en Romeinen.

De Grieken verwezen naar beschermende voorwerpen met verschillende namen, zoals apotropaia, probaskania, periammata, periapta en profylaktika. Grieken plaatsten talismannen in hun huizen en droegen amuletten om zich tegen het boze oog te beschermen. Peisistratus hing bijvoorbeeld een afbeelding van een soort sprinkhaan voor de Akropolis van Athene als bescherming.

In de Egeïsche regio en andere gebieden waar lichtgekleurde ogen relatief zeldzaam zijn, worden mensen met groene, en vooral blauwe, ogen ervan verdacht de vloek te kunnen geven, al dan niet opzettelijk. Daarom nemen amuletten tegen het boze oog in Griekenland en Anatolië de vorm aan van ogen die terugkijken. Deze amuletten staan bekend als Griekse ogen.

Pogingen om de vloek van het boze oog af te weren hebben geleid tot een verscheidenheid aan talismannen in verschillende culturen. Deze worden als groep apotropeïsch genoemd (van het Griekse ἀποτρέπειν, apotrépein, "afwenden" of "terugdraaien"), wat betekent dat ze schade zouden afweren of terugkaatsen.

De oude Grieken hadden ook een gewoonte om jongens als meisjes te kleden om het boze oog af te weren.

De Illyriërs gebruikten objecten in de vorm van een fallus, hand, been en dierentanden als bescherming tegen het boze oog. 

De oude Romeinen gebruikten afbeeldingen van een fallus, zoals de fascinus, om zich te beschermen tegen het boze oog. Het mannelijk geslachtsdeel had een generatieve kracht. Meisjes kregen bij hun geboorte een lunulla (maan) amulet mee, die hen beschermde. Vaak droegen ze dit hun hele leven of werd deze afgelegd op het moment dat ze trouwde.

Jongens kregen een bulla amulet mee, die ze aflegden bij het lararium tijdens hun volwassenwording ritueel. Penisvormige reliëfs werden soms binnen het huis en op de gevel gemaakt. Daarnaast hadden de huisgoden en misschien zelfs portretten van de voorouders als nevenfunctie het afweren van het boze oog, net als elke andere vorm van kwaad die de familie kon beschadigen.

Het werkwoord ‘fascineren’ is afgeleid van het Latijnse ascinare 'betoveren', de oorsprong van het woord is een voorbeeld van een apotropeïsch object dat werd gebruikt tegen het boze oog. 

Deze voorwerpen zijn gevonden in heel Europa en het Midden-Oosten en dateren van de eerste eeuw v.Chr. tot de vierde eeuw n.Chr. De fallische amuletten werden vaak als persoonlijke sieraden gedragen, zoals hangers en ringen, maar ze verschenen ook als stenen gravures op gebouwen, mozaïeken en windgongen (tintinnabula).

Voorbeelden van stenen fallische gravures, zoals die in Leptis Magna, tonen een losstaande fallus die het boze oog aanvalt door er ejaculatie op te richten. Ralph Merrifield beschreef de Romeinse fallische sieraden als een "soort bliksemafleider voor geluk" vanwege zijn vermogen om het boze oog af te weren.

Een andere manier waarop de oude Grieken en Romeinen zich beschermden tegen betovering, was door in de plooien van hun kleding te spugen.

De oude Romeinen en hun mediterrane nazaten maakten vaak gebruik van seksuele handgebaren om het boze oog af te weren. Dit omvatte:

Het aanraken of krabben van de testikels (bij mannen)

Het vijggebaar, waarbij de duim tussen de wijs- en middelvinger wordt geklemd, wat een fallisch symbool representeert.

Beeldjes van handen die deze gebaren maakten of bedekt waren met magische symbolen, werden door de Romeinen als beschermende talismannen gedragen.

In het huidige Zuid-Italië worden verschillende amuletten en gebaren gebruikt ter bescherming, waaronder de cornicello, de cimaruta en het "teken van de hoorns".

Romeinse Bullae en Lunulae

Romeinse bullae waren mysterieuze objecten gemaakt van lood, soms bedekt met een laagje goud als de familie het kon veroorloven. Een bulla werd om de nek gedragen als een medaillon ter bescherming tegen boze geesten en kwade krachten. 

Voor ze volwassen werden, droegen Romeinse jongens een bulla—een ketting met een ronde buidel die beschermende amuletten bevatte, vaak fallische symbolen. De traditie van de bulla werd overgenomen van de Etrusken. Bullae werden enkel gedragen door Romeinse jongens met burgerschap. Hij droeg het sieraad totdat de leeftijd van volwassenheid was bereikt. 

Voordat hij zijn toga virilis ("toga van de volwassenheid") aantrok, plaatste hij zijn kinder-bulla onder de hoede van de huisgoden van zijn familie (Lares). Sommige moderne bronnen interpreteren een verwijzing van Macrobius naar een amulet dat door een triomferende generaal werd gedragen als bewijs dat de bulla ook een standaard onderdeel was van de triomfale kledij.

Romeinse Lunula 

Romeinse meisjes droegen een ander amulet, de lunula, die ze droegen tot de avond voor hun huwelijk. Op dat moment werd de lunula verwijderd, samen met hun kinderspeelgoed en andere jeugdige bezittingen. Vervolgens stopten ze met het dragen van kinderkleding en begonnen ze de traditionele Romeinse vrouwenkleding te dragen.

Een lunula was een halvemaanvormige hanger die door meisjes in het oude Rome werd gedragen. Meisjes droegen de lunula als een onheil afwerende amulet. Lunulae kwamen veel voor in de hele Middellandse Zee-regio, terwijl hun mannelijke tegenhanger, de bulla, vooral populair was in Italië.

In het toneelstuk Epidicus van Plautus vraagt het personage Epidicus aan het jonge meisje Telestis:

"Herinner je je niet dat ik je op je verjaardag een gouden lunula bracht, en een kleine gouden ring voor je vinger?"

In Plautus' toneelstuk Rudens zegt het personage Palaestra echter dat haar vader haar op haar geboortedag een gouden bulla gaf.

Conclusie

Het boze oog is een duizenden jaren oude vorm van beheksing die in sommige culturen en delen van de wereld nog steeds gevreesd wordt. Het geloof in het boze oog zorgde voor vele talismannen die hier bescherming tegen boden. Deze kunnen worden teruggezien in kunst en fresco's, in amuletten rond het lichaam, op Romeinse helmen en op scheepsboegen. Het maakte deel uit van een breder geloof in hekserij en magie.

Opgeslagen in de blog: Blog & lookbook

  • auteur: Patrick
Wees de eerste om te reageren:

Laat een reactie achter

*Verplichte velden