De lorica segmentata

De lorica segmentata

De lorica segmentata is een iconisch type bescherming dat door de Romeinse legionairs werd gebruikt. In deze blog gaan we in op de lorica segmentata en op de ontwikkeling van segment pantser. 

Naam

In het Latijn vertaalt de naam lorica segmentata naar "gesegmenteerd borstharnas." Deze naam werd echter niet door de Romeinen aan het pantser gegeven, maar door geleerden in de 16e eeuw. De naam die de Romeinen aan dit type bepantsering geven is onduidelijk. Het is duidelijk dat de naam het woord "lorica" bevatte. Het tweede deel van de naam blijft echter onbekend. Sommige geleerden denken dat de naam lorica laminata was, gebaseerd op het feit dat de Romeinen metaalplaten "lamina" noemden, hoewel er geen overtuigend bewijs is voor enige theorie over de naam van het pantser.

Constructie

De platen van het lorica segmentata pantser werden gemaakt door overlappende stalen platen die aan leren riemen waren vastgeklonken. Het is onbekend van welk dier het leer afkomstig was en of het gelooid of witgekleurd was. De stroken werden horizontaal op het lichaam gerangschikt, overlappend naar beneden, en ze omsloten de torso in twee helften die aan de voor- en achterkant werden vastgemaakt. Extra stroken, schouderbeschermers, borstplaten en rugplaten beschermden het bovenlichaam en de schouders. De constructie van het pantser maakte het mogelijk om het zeer compact op te bergen, omdat het in vier secties kon worden gescheiden die elk op zichzelf konden worden ingeklapt. De sluitingen (gespen, scharnieren, haken, ringen, etc.) waren gemaakt van messing. In latere varianten (ca. 75–80 na Chr.) werden de sluitingen van het pantser vereenvoudigd. Bronzen scharnieren werden vervangen door eenvoudige klinknagels en gordelgespen gebruikten kleine haken.

Geschiedenis van segment pantser

Hoewel het pantser vaak wordt geassocieerd met de Romeinen, was de technologie van de lorica segmentata al veel ouder. Vergelijkbare bepantsering werd al door de Laat-Myceense beschaving in de 15de eeuw v.Chr.  gebruikt waarvan originelen o.a. zijn teruggevonden in  Dendra. Gelamineerd pantser werd ook gebruikt door de Parthen, Daciërs en Scythen voordat het bij de Romeinen vanaf de 1e eeuw n.Chr. in gebruik kwam. Sommig segment pantser werd gecombineerd met schaal pantser. 4de-eeuwse v.Chr fragmenten hiervan zijn teruggevonden op de steppe. Ook de manica maakt gebruik van dezelfde techniek als de lorica segmentata en werd door de Romeinen gebruikt om de arm te beschermen. 

Ontwikkeling van de lorica segmentata

Het exacte moment waarop de Romeinen segment pantser introduceerden is onbekend, maar mogelijk gebeurde dit na de nederlaag van Crassus bij Carrhae in 53 v.Chr. Een andere mogelijkheid is dat het pantser werd geïntroduceerd in het jaar 21 na Chr. na de opstand van Julius Sacrovir en Julius Florus. Archeologisch onderzoek in Kalkriese bevestigde dat soldaten tijdens de Slag bij het Teutoburgerwoud in 9 na Chr. de lorica segmentata droegen. Dit suggereert dat het pantser vóór die tijd in gebruik moet zijn genomen. Rond het midden van de 3e eeuw raakte de lorica segmentata uit de gratie bij het Romeinse leger, al lijkt het erop dat hij nog wel sporadisch werd gebruikt. 

Verschillende typen lorica segmentata

Het is belangrijk te begrijpen dat de archeologische vondsten van lorica segmentata beperkt zijn en dat de typen van dit borstharnas door de tijd heen variëren. De meeste gevonden overblijfselen bestaan uit losse fragmenten, zoals scharnieren of enkele plaatjes, waardoor het moeilijk is een compleet beeld te krijgen van de originele harnassen. Van 9 v.Chr. tot 43 na Chr. droegen Romeinse soldaten voornamelijk de zogenaamde Dangstetten-Kalkriese-Vindonissa-typen. Daarna, van 69 tot 100 na Chr., werd het Corbridge-Carnuntum-type gebruikt, en van 164 tot 180 na Chr. het Newstead-type. Ondanks dat de verschillende typen elkaar overlappen in gebruik, werd het gebruik van lorica segmentata geografisch verspreid binnen het Romeinse leger. Desondanks lijkt de lorica hamata (maliënkolder) altijd een algemener gebruik te hebben gehad, omdat de segmentale harnassen vaak complexer en onderhoudsgevoeliger waren door de vele losse onderdelen en scharnieren. Dit wijst erop dat de lorica segmentata waarschijnlijk meer onderhoud vereiste dan de eenvoudiger te onderhouden lorica hamata.

De latere lorica segmentata uit Newstead had bijvoorbeeld minder onderdelen en scharnieren dan de oudere exemplaren uit Corbridge, wat suggereert dat er in de loop der tijd pogingen zijn gedaan om het ontwerp te vereenvoudigen. Ook zijn fragmenten van lorica segmentata gevonden in auxilia kampementen, wat de mogelijkheid oproept dat auxiliae soms ook gebruik maakten van dit type harnas, of dat legionairs soms gestationeerd werden in de auxilia kampementen. Het gebruik van de verschillende types overlapt elkaar dus soms, wat de complexiteit van de ontwikkelingen binnen de Romeinse militaire uitrusting benadrukt.

Er wordt zelfs gesuggereerd dat er mogelijk een vierde type lorica segmentata was, die het lichaam bedekte met gesegmenteerd pantser en schubvormige schouderbescherming. Dit type is bekend van een zwaar beschadigd standbeeld uit Alba Iulia in Roemenië, evenals enkele fragmenten die zijn teruggevonden in Augsburg. Dit type pantser zou gebruikt zijn van ongeveer 14 v.Chr. tot de late 3e eeuw n.Chr.

De belangrijkste archeologische ontdekking van lorica segmentata werd in 1964 gedaan op de locatie van het Romeinse fort Corstopitum in Northumberland (Corbridge-on-Tyne) bij de Muur van Hadrianus. Hier werden twee complete sets van dit type harnas gevonden in een houten kist, begraven onder de vloer van een houten gebouw uit de Flavische periode. Dit is de enige plaats waar een redelijk complete set van dit harnas is gevonden, hoewel koperen gespen, scharnieren, haken en lussen van dit harnas ook veelvuldig worden aangetroffen op Romeinse militaire sites uit de 1e eeuw in heel Europa en de Golanhoogten in Israël, wat wijst op het wijdverspreide gebruik van de lorica segmentata (Peterson 1992: 39). De ontdekking, die de naam 'Corbridge Schat' kreeg, bevatte onder andere twee slecht geoxideerde ijzeren loricae segmentatae, gewikkeld in doek. De betrokkenheid van Robinson,leidde tot een volledige reconstructie van deze harnassen, wat een waardevolle bijdrage levert aan ons begrip van hoe het segmentale borstharnas er daadwerkelijk uitzag.

Op basis van de archeologische bevindingen ontstonden twee verschillende patronen van lorica segmentata uit de 1e eeuw, die bekend staan als de Corbridge types 'A' en 'B'. Type 'A' had bijvoorbeeld een grotere borstplaat en meer scharnieren, terwijl type 'B' met een bredere borstplaat en zeven in plaats van acht paren gordel lamellen minder scharnieren bevatte. In type 'B' werden de gespen die de halsstukken met de gordelplaten verbonden, vervangen door haken die door lussen op de borst- en rugplaten gingen. Robinson (1975: 180) stelt verder dat de bredere borstplaat van type 'B' een grotere verdediging bood voor de borst, hoewel het niet perfect paste aan de zijkanten en de voorkant van de nek.

Lorica segmentata op afbeeldingen & reliefs

Soldaten die de lorica segmentata droegen, zijn afgebeeld op de Boog van Constantijn, een monument dat in 315 n.Chr. in Rome werd opgericht. Er wordt echter gesuggereerd dat deze afbeeldingen afkomstig zijn van een eerder monument van Marcus Aurelius, waarvan Constantijn de Grote delen in zijn boog heeft verwerkt. De laatste bekende toepassing van het pantser dateert daarom uit de 4e eeuw.

Andere bekende afbeeldingen van de lorica segmentata komen van de Zuil van Trajanus uit 98-117 n.Chr. Ze staan afgebeeld op de Zuil van Marcus Aurelius (r. 161–180 n.Chr.) en de Zuil van Antoninus Pius (161 n.Chr.). De grafsteen van Sextus Valerius Severus in Mainz 39 n.Chr. bevat een afbeelding van een manica. Hij is ook te zien op het reliëf met legionairs uit Saintes uit de 1e eeuw n.Chr. (waarbij mogelijk auxilia helmen worden gedragen). 

De manica

De manica was een  type armbeschermer die met een vergelijkbare techniek is gemaakt als de lorica segmentata. De armbeschermer is gemaakt van segment pantser waarbij de verschillende stalen segmenten met leren banden aan de binnenkant aan elkaar zijn bevestigd. Hij werd gedragen door gladiatoren, infanterie en zelfs zware cavalerie tot in de periode van het laat-Romeinse rijk. Dit type armpantser werd niet uitsluitend door de Romeinen gebruikt: ook de Parthen, Achaemenidische en Sassanidische Perzen gebruikten hem. 

Terminologie

De term manica wordt slechts één keer gebruikt om naar een armbeschermer te verwijzen, wanneer Juvenalis het harnas van een gladiator beschrijft. In de Griekse Oudheid geeft Xenophon de termen kheiridas en kheira in de Cyropaedia en zijn werk "Over Cavalerie", die beide het harnas beschrijven als een mouw die het gehele bovenarm bedekte van schouder tot hand.

Geschiedenis

De ontwikkeling van de manica hield waarschijnlijk verband met de ontwikkeling van cavalerie oorlogvoering. Oorspronkelijk Indo-Arische steppevolkeren, zoals de Iraniërs, hadden een sterke ruiter cultuur die zich ontwikkelde in cavalerie oorlogvoering. Tijdens het gevecht te paard vormden de armen en benen kwetsbare delen van het lichaam. Waarschijnlijk ontwikkelde daarom de manica om deze lichaamsdelen te kunnen beschermen. Volgens Xenophon waren "kheires" die bestonden uit metalen ‘ringen’ die gedragen werden op de teugelarm van een cavalerist, een relatief recente uitvinding die voor het eerst zou zijn ontstaan tijdens de Achaemenidische periode, rond het einde van de 5e eeuw v.Chr. Hoepelvormige segmenten werden bijzonder populair voor gebruik op zowel armen als benen van cavaleristen in de Saka-, Parthische- en Kushankoninkrijken. Dit is te zien op kunstwerken uit de Parthische periode en in opgravingen in Centraal-Azië. De oudste vondsten van manica komen uit Centraal-Azië, opgegraven op de sites van Ai Khanoum, Chirik Rabat en Taxila. De eerste twee voorbeelden dateren van de 2e eeuw v.Chr., de laatste van de 1e eeuw v.Chr. Het harnas van Ai Khanoum omvatte een geïntegreerde borstplaat waaraan de manica was bevestigd, terwijl het harnas uit Taxila waarschijnlijk voor de dij was. De manica was in Anatolië bekend vanaf de 2e eeuw v.Chr., zoals blijkt uit een reliëf van de tempel van Athena in Pergamon. Fragmenten van segmentale ijzeren harnassen zijn in Pergamon gevonden en gedateerd naar het begin van de 1e eeuw v.Chr., hoewel het onzeker is of deze deel uitmaakten van een armharnas of een harnas voor het bovenlichaam. Fragmenten van een ijzeren manica voor de benen zijn gevonden in de opgravingen in Gamla, gedateerd naar de tweede helft van de 1e eeuw v.Chr. 

De Romeinse manica

Het is onbekend vanaf wanneer de Romeinen de manica begonnen te gebruiken. Mogelijk hield deze ontwikkeling verband met de ontwikkeling van de lorica segmentata die gemaakt werd volgens een vergelijkbare techniek. Zeker is dat de manica al in gebruik was bij de belegering van Gamla in 67 na Chr., waar een volledig schouderstuk voor een manica werd gevonden in de uitrusting van L. Magus. Dit komt overeen met het voorstel van Robinson dat de manica eerst door gladiatoren werd gebruikt aan het einde van de 1e eeuw na Chr., of de eerste helft van de 1e eeuw na Chr., zoals voorgesteld door Bishop.

Het is niet duidelijk hoe wijdverspreid de manica werd gebruikt tijdens Trajanus' Dacische Oorlogen. Manicae worden als een aanvulling op metalen lichaamsbescherming afgebeeld op verschillende reliëfs van die campagne, waaronder het Tropaeum Traiani bij Adamclisi en de zuil van Trajanus. De zuil van Trajanus in Rome lijkt te suggereren dat de lorica segmentata en de manica alleen werden gebruikt door Romeinse legionairs en niet door auxilia troepen. Het Tropaeum Traiani, dat wordt beschouwd als een betere weergave van de werkelijkheid van de uitrusting, toont echter Romeinse legionairs en zware infanterie auxiliae die op dezelfde manier zijn uitgerust — beide dragen lorica squamata (schaalpantser) met manica armbeschermers. De manica werd ook gebruikt in combinatie met de lorica segmentata en het is niet ondenkbaar dat dit armpantser ook werd gebruikt in combinatie met de lorica hamata. 

Archeologische vondsten

Vondsten van manicae zijn gedaan in Carlisle, Trimontium (Newstead), Carnuntum, Richborough, Coria (Corbridge), Eining (Abusina) aan de Donaugrens, Leon, en Ulpia Traiana Sarmizegetusa. Een zeer goed bewaard gebleven manica werd in 2010-11 gevonden in een soldatenbarak in het Romeinse kasteel van Steincheshof aan de Limes, gedateerd in de 1e-2de eeuw n.Chr.. Deze vondsten suggereren dat manicae door het Romeinse leger werden gebruikt tijdens de 1e eeuw na Chr., onafhankelijk van de Dacische oorlogen, waar de traditionele interpretatie was dat de manica werd ingevoerd om soldaten te beschermen tegen de falx: een lang sikkelvormig aanvalswapen. 

Constructie en fabricage

M.C. Bishop noemt als waarschijnlijke componenten een schouderplaat, ongeveer 35 metalen strips (ijzer of koperlegering), 90-120 lederen klinknagels, 3 of 4 interne lederen banden, en een gewatteerde voering. De voering was waarschijnlijk een apart onderdeel om te voorkomen dat deze werd gescheurd door de beweegbare metalen platen. De metalen strips waren ongeveer 25 tot 30 mm breed en 0,35 tot 0,5 mm dik; ze waren langer aan de bovenkant van de arm. Elke strip had gaatjes aan de onderkant, waar koperen klinknagels van de binnenkant doorheen gingen om de leren riemen op hun plaats te houden. Ook had het aan beide uiteinden een gaatje zonder klinknagel, waarschijnlijk voor een organische bevestiging.

De gebruikelijke armpositie die wordt afgebeeld voor Romeinse zwaardvechters is met de bovenarm verticaal en dicht bij de romp, de onderarm horizontaal gestrekt met de duim boven. De platen waren waarschijnlijk niet lang genoeg om de hele omtrek van de arm te bedekken, maar zouden zich uitstrekken van de bovenarm tot de duim, met een onbeschermd gebied aan de achterkant. De platen overlappen naar boven, wat een slag naar de binnenkant van de elleboog zou afleiden, die een bijzonder dichte bedekking van meerdere platen had.

Manica met handbeschermer

Er is ook een aan de manica gerelateerd type handschoen teruggevonden.  Mogelijk was dit de voorloper van de manica die als armpantser diende. Deze staat afgebeeld op een bas-reliëf uit Civita Castellana uit de 1e eeuw v.Chr., gelegen in de regio Lazio in Italië. Helaas is het bas-reliëf niet volledig bewaard gebleven, waardoor het moeilijk te zeggen is hoeveel van de hand precies bedekt werd. Toch kan met zekerheid worden gesteld dat het een type schaal of segment pantser was. Gedurende deze periode onderging de uitrusting van het Romeinse leger ingrijpende veranderingen, waarbij de stijl nog sterk beïnvloed werd door de militaire tradities uit de Republiek.

Er zijn echter ook andere voorbeelden van uitrusting uit de 1e eeuw na Christus die meer archaïsche elementen bevatten. Zo is er een mozaïek van een praetoriaan en de grafsteen van centurion Marcus Favonius Facilis uit het XXe legioen, waarvan het pantser soms wordt geïnterpreteerd als een linothorax. Dit biedt aanleiding om te veronderstellen dat de handschoen uit Civita Castellana mogelijk ook een correcte interpretatie is van de militaire uitrusting uit die tijd. Er is ook een manica gevonden in Carlisle, die de meest complete ijzeren manica is die tot nu toe is ontdekt. De platen van deze manica reiken tot aan de polsen, en röntgenanalyse heeft aangetoond dat het uiteinde ervan bijna volledig de hand zou moeten beschermen. Het is mogelijk dat er binnen het Romeinse Rijk verschillende subtypes van manicae bestonden wat betreft handbescherming. Waarschijnlijk varieerden ze in hoogte en lengte, waarbij ze op verschillende manieren de pols en schouder bedekten. Er was ook ruimte voor maatwerk, afhankelijk van de eigenaar en zijn hoofdpantser. Desondanks kunnen er enkele gemeenschappelijke kenmerken worden geïdentificeerd, zoals de rangschikking van de manica-platen in "overlap", het ontbreken van een volledige afsluiting rond de hand en de verbrede bovenste plaat.

Conclusie

Het is onduidelijk of zowel de lorica segmentata als de manica uitsluitend door legionairs werden gebruikt of ook door auxilia troepen. Monumenten tonen auxiliae meestal in maliënkolder met ovale schilden, terwijl legionairs vaak de lorica segmentata dragen, zoals afgebeeld op de Zuil van Trajanus. Sommige historici menen echter dat deze afbeeldingen meer symbolisch dan accuraat zijn. Op de Adamclisi Tropaeum wordt de lorica segmentata helemaal niet afgebeeld, en worden zowel legionairs als auxilia getoond met lorica squamata. Er is discussie of het pantser alleen werd gebruikt in het westen van het rijk, aangezien er nooit archeologische vondsten zijn gedaan in het oosten. Het is eveneens onduidelijk vanaf wanneer de lorica segmentata en de manica door de Romeinse legers in gebruik werden genomen. Mogelijk werden beide rond dezelfde tijd geïntroduceerd. Het is een bekende hypothese dat de manica vooral in verband moet worden gebracht met de Dacische oorlog tijdens de 1e eeuw n.Chr. Hier is echter geen bewijs van. Slagen met de flax waren mogelijk voornamelijk van bovenaf gericht (over het Romeinse schild heen). Lange Keltische speerpunten konden eveneens worden gebruikt om in het gevecht de zwaard armen van legionairs te snijden, dit maakte de Dacische campagnes niet uniek. 

Opmerkelijk is dat op bijvoorbeeld de zuil van Trajanus en Antoninus Pius groepen legionairs allemaal uitgerust zijn met de lorica segmentata. Op beide zuilen dragen sommige van deze legionairs ook de typische attische ‘pretoriaanse helmen', wat zou kunnen wijzen op dat de lorica segmentata voornamelijk werd gedragen door de elitetroepen. Maar dit lijkt niet het geval aangezien de teruggevonden lorica segmentatae allemaal zijn gevonden in campagne gebieden aan de grenzen van het Rijk. 

Het is aannemelijk dat legionairs in verschillende legioenen ten dele waren uitgerust met bepantsering zoals de lorica segmentata en de manica. Echter bleef waarschijnlijk de lorica hamata het meest gebruikte type lichaamsbescherming. 

Opgeslagen in de blog: Blog & lookbook

  • auteur: Patrick
Wees de eerste om te reageren:

Laat een reactie achter

*Verplichte velden