Door de lange geschiedenis was Romeinse kledij allesbehalve consistent. Niet alleen verschilde de kleding per periode, ook invloeden van bijvoorbeeld de Galliërs en Germanen hadden een grote impact op de Romeinse mode. In deze blog gaan we in op de kledij van Romeinse legionairs vanaf de 2e eeuw v.Chr. tot begin 3e eeuw n.Chr.
Romeinse legionairs en burgers
Tot het Edict van Caracalla in 212 n.Chr. werden legionairs uitsluitend gerekruteerd uit Romeinse burgers met burgerrecht. Andere inwoners van het Romeinse Rijk konden dienst doen in het Romeinse leger als auxilia troepen. Het grootste deel van de bevolking van het Romeinse Rijk had geen burgerschap, waardoor slechts een klein deel van de samenleving legionairs kon voortbrengen.
Militairen gaven de voorkeur aan een tunica met minder stof. Meer stof symboliseert rijkdom maar ging in de weg zitten als je lichaam bepantsering droeg en oorlog voerde.
Militairen droegen graag broeken en sokken. Onder de Romeinen heerste er een vorm van taboe op het dragen van broeken. Deze traditionele houding heeft een duidelijk Mediterrane oorsprong en was erg vervelend voor legionairs in koudere gebieden van het rijk. Daarom begonnen legionairs broeken te dragen en tunieken kregen mouwen. In de eerste instantie werden deze broeken bij voorkeur onopvallend gedragen onder de tuniek. Maar naarmate de ‘culturele uitwisseling’ tussen Gallië-Germanië en de Romeinse legioenen vorderde begon er minder een taboe te berusten op het dragen van de broek. Deze traditie was zeer hardnekkig. Keizer Honorius (395 - 423 n.Chr.) en Theodosius II verboden het dragen van broeken door mannen in Rome.
Niet het gehele verhaal
Bij het doen van historisch onderzoek beperkt men zich tot de beschikbare bronnen. Reliëfs werden gemaakt in opdracht van iemand en de opdrachtgevers (of hun familie) wilden natuurlijk zo mooi mogelijk voor de dag komen. Ook kunnen wetten worden uitgevaardigd tegen het dragen van bijvoorbeeld broeken, maar als men hier behoefte aan heeft is de kans groot dat men toch de broek uit de kast trok. Mogelijk geldt dit voor alle kledingstukken die we in deze blog vermelden. Ook uitzonderingen zijn bekend. Keizer Aurelianus (270-275 CE) paste zijn tunica aan met lange mouwen, wat tegen de Romeinse mode was.
Op 258 grafportretten uit het Noord-Westen van het Romeinse Rijk, die de historica Anique Hamelink onderzocht, blijkt dat de bekende toga vrijwel niet wordt afgebeeld. Juist Gallische kleding of een mix van Gallische en Romeinse kleding waren populair. Daarnaast werd regelmatig de Romeinse avondkledij voor feestelijke gelegenheden afgebeeld. Vaak waren accessoires eveneens een combinatie van Romeinse en Gallische voorwerpen.
Verschil tussen vroeg en laat Romeins
In de 3e eeuw n.Chr. waren er verschillende oorzaken die leidden tot grote veranderingen in het Romeinse Rijk. Deze periode kan worden gezien als het begin van de migratieperiode. De verandering in kledingstijl (en oorlogvoering) kwam doordat de Romeinen steeds meer in contact kwamen met vijanden die andere manieren van oorlogvoering gebruikten. Stijlen en technieken werden overgenomen, dus ook kleding. In deze blog beperken we ons tot de periode voor de 3e eeuw n.Chr.
We benaderen de kleding tot het late Principaat van top tot teen.
Pilos (muts)
De vroegste vermeldingen van de pilos kunnen worden gevonden bij de Etrusken en de oude Grieken. De pilos is een klein mutsje dat zowel door de militairen als burgers van het Romeinse rijk werden gedragen. Voor legionairs diende de pilos ook als een vorm van hoofdbescherming om slagen op te vangen. De helm beschermde tegen steek- of snijwonden en dodelijke verwondingen, maar zonder een pilos beschermde hij niet tegen een hersenschudding. De pilos werd vaak gemaakt van vilt, soms werden ze direct in de helm gelijmd.
De meeste van deze binnenvoeringen en vergelijkbare mutsen zijn door archeologen in Egypte gevonden, hoewel het niet met zekerheid kan worden gesteld dat ze allemaal specifiek als hoofdbescherming in de helm werden gebruikt. Onder de vondsten bevindt zich een muts van groen vilt en een muts van driehoekige stukken rood, groen en geel stof. Beide vondsten worden gedateerd in het begin van de 2e eeuw n.Chr.. Een interessant voorbeeld is een muts uit Didymoi met oorkappen, die de vorm van de helm herhaalt, wat bewijs levert voor het gebruik ervan als helmkap.
Focale (sjaal)
De focale(Latijn: focale) was een Romeins sjaaltje dat werd ontworpen om de nek te beschermen tegen lichaams bepantsering zoals van de lorica hamata of lorica segmentata. Hij voorkwam dat het pantser in de nek drukte of ging schuren tijdens het lopen. De focale was bij voorkeur breed zodat hij een zo groot mogelijk deel van de schouders beschermde. Mogelijk was de focale ook een mode accessoire en beschermde hij tegen de kou. Bewijs hiervan kan worden gevonden in een reliëf waarop de arbeider Apinosus een lange sjaal draagt. Dit suggereert dat dit kledingstuk niet alleen door legionairs en auxiliaires werd gebruikt, maar ook door militaire officieren en gewone inwoners van het oude Rome. Deze sjaals werden gemaakt van wol of linnen.
De mantel
De Romeinen hadden verschillende woorden voor mantel waaronder sagum, caracalla, byrrus en paenula. Het is vaak onduidelijk naar welk type mantel deze woorden refereren en vaak is het lastig om in kunst te identificeren welke wat is.
De sagum was een wollen mantel die werd gedragen door Romeinse soldaten en officieren. Het werd typisch aan één schouder vastgemaakt met een fibula. In tegenstelling tot de paenula had de sagum een eenvoudiger ontwerp: het was een rechthoek, geen halve cirkel, en had geen kap. De mantel kon versierd zijn met borduursels langs de randen of hoeken, en soms werd de stof aan de onderkant uitgehaald tot een kleine franje rand. De sagum was mogelijk niet erg populair onder legionairs en auxiliae; zij gebruikten vaker de paenula, omdat deze praktischer was. De sagum was meer typerend voor officieren, en werd het vaakst afgebeeld op centurions. Verschillende archeologische vondsten en reliëfs tonen sagums. Mantels die vergelijkbaar zijn met de sagum werden ook gevonden bij andere oude volkeren, met name de Kelten en de oude Grieken, en werden mogelijk voornamelijk gedragen door militairen. De Romeinen droegen mantels in verschillende kleuren, zoals rood, bruin, grijs en blauw, met de keizerlijke kleur paars, hoewel keizers vaker de paludamentum droegen. De typische kleur van een mantel voor auxiliae was groen. Kelten zouden kiezen voor grijstinten, blauw en groen, terwijl Grieken vaak rood, grijs en terracotta zouden kiezen.
De paludamentum lijkt sterk op de sagum met als verschil dat hij aan de onderkant was afgerond. Ze werden in vergelijkbare kleuren gedragen als de sagum en werden eveneens met een fibula aan een schouder bevestigd. Andere mantels konden een kap bevatten, zoals afgebeeld op een reliëf van een boer in Trier. Dit was de voorloper van de latere kaproen.
De tunica (tuniek)
De tunica was het belangrijkste kledingstuk voor Romeinse mannen. Iedere man, van slaaf tot keizer, droeg een tunica. De tunica was een lange, mouwloze tuniek die een rechthoekige vorm had met openingen voor de armen en het hoofd. Dit type kleding varieerde in lengte en breedte: de tunieken van legionairs kwamen tot boven de knieën. Brede tunieken bedekten de schouders, waardoor er een soort mouw ontstond die tot de ellebogen reikte. De tunica was een eenvoudig kledingstuk zonder naden of pasvorm, en het werd aangepast aan het lichaam van de drager met behulp van riemen en gespen. Het was ook gebruikelijk om meerdere tunieken tegelijk te dragen; een ondertunica fungeerde als een oud equivalent van modern ondergoed, en bood warmte in koudere weersomstandigheden. Deze stijl van kleding was het meest verspreid in het oude Rome en Griekenland.
Gedurende de Romeinse periode werden tunieken meestal gemaakt van schapenwol, met linnen als minder gebruikelijk materiaal vanwege de hogere productiekosten.
Een hogere sociale status stelde iemand in staat om een tunica met clavi te dragen—twee dunne verticale strepen die vanaf het sleutelbeen naar beneden liepen. De meest voorkomende combinatie was een witte basiskleur (de kleur van ongeverfde wol) met rode strepen. In bewaarde afbeeldingen zijn ambachtslieden en gladiatoren te zien die dergelijke tunieken dragen. Senatoren konden een speciale tunica dragen—de tunica laticlavia met brede paarse strepen, wat hun hoge sociale status en rijkdom benadrukte. De armere klasse hadden soms wel twee donkere (natuurtinten) clavi op de tunica.
De militaire tunica verschilde van de burgerlijke tunica door zijn kortere lengte—met riemen viel deze net boven de knieën. Centurionen worden vaak afgebeeld in de kortste tunieken. Militaire tunieken waren meestal effen, met zelfs contrasterende strepen veel minder gebruikelijk. Volgens bewaarde reliëfs droegen legionairs geen gestreepte tunieken, hoewel het mogelijk is dat de strepen eenvoudigweg niet werden afgebeeld om het kunstwerk te vereenvoudigen.
Tegenwoordig worden legionairs vaak in een rode tuniek afgebeeld, dit heeft voornamelijk te maken met onze moderne beeldvorming. Er was niet zoiets als een universele kleur. Legionairs droegen verschillende kleuren tunieken zoals rood, oker, blauw, grijs en bruin. Groen was populair bij auxiliae en ongeverfde stoffen (wit creme, grijs) werden vaak gebruikt.
De lagere klasse droegen geen riem over de tunica. Op afbeeldingen teruggevonden in Pompeii worden mannen afgebeeld zoals tavernegangers, gokkers or gewoon mannen op straat die bijvoorbeeld een brood kochten. Zij droegen geen riemen over hun tunica.
Ondertuniek
De tunica was oorspronkelijk onderkleding waarbij de mantel het belangrijkste kledingstuk was. Maar in loop der tijd werd onder de tunica een ondertuniek gedragen. In de 1e eeuw v.Chr. zijn er enkele referenties naar de ondertuniek. In kunst wordt de ondertuniek nooit afgebeeld, het is een kledingstuk dat niet gezien diende te worden. Mogelijk ontstond dit kledingstuk voor extra warmte en zodat de tunica minder vaak hoefde te worden gewassen, waardoor de kleur langer behouden bleef. In de 2e eeuw n.chr. was het in de noordwestelijke provincies acceptabel om bij de hals de ondertuniek te zien. De ondertuniek is ook zichtbaar op sommige 3e eeuwse portretten uit Egypte. Soms werd onder de tunica een ondertuniek met lange mouwen gedragen, maar dit was niet echt een ondertuniek, omdat het doel was dat de mouwen zichtbaar waren. Deze waren vaak versierd.
Braccae (broeken)
Ondanks dat er een taboe op berustte, waren broeken (braccae) erg populair. De Romeinen waren doodsbang om verwijfd over te komen. Daarom moest een man gewoon de kou kunnen doorstaan als ontbering. Bij warmere klimaten was dit te doen, maar in de rest van het Rijk kwam zo’n barbaarse braccae toch goed van pas. De lengte van de braccae was net onder de knie, wat ze onderscheidt van de broeken van de barbaren, die tot de enkels reikten. Archeologische vondsten van wollen en leren braccae zijn gedaan in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Op de Zuil van Trajanus en het monument van Adamclisi zijn legionairs en auxiliaires in braccae te zien, maar er zijn ook voorbeelden van praetorianen. De braccae bood van het kruis tot de knie dezelfde voordelen als een broek. Maar hij was niet goed te zien dus het leek alsof je als een waardig Romein met burgerrechten geen broek droeg.
Wollen broeken gevonden in Damendorf en Thorsbjerg kunnen echter niet als braccae worden beschouwd, aangezien ze tot de enkels reikten en tot de kleding van barbaren behoorden, bijvoorbeeld gedragen door Kelten en Germanen. Daarnaast waren de broeken niet van linnen. Er zijn ook veel visuele bronnen. Vanaf de tweede eeuw na Christus beginnen de braccae in de Romeinse mode te verschijnen, en niet alleen in de noordelijke regio’s. Rond deze tijd werd de broek zelfs door de Romeinen geaccepteerd.
De uitvinding van de broeken hangt samen met het paardrijden, aangezien ze het onderste deel van de buik, de liezen en het genitale gebied beschermden tegen kou en paardenvliegen. Waarschijnlijk werd de broek rond 3500 v.Chr. Door de Proto-Indo-Europese steppenherders vanaf de pontisch-kaspische steppe meegenomen naar Europa. Een variant van beenlingen werd al in vroegere tijden in Europa gedragen en is teruggevonden bij de ijsmummie Ötzi. De oudst bekende broek is teruggevonden in het Necropolis van Yanghai in de Xinjiang-regio in noordwest-China, waar in de oudheid de Indo-Europese Tocharische taal werd gesproken door een Semi-Nomadisch volk van Indo-Europese afkomst.
Beenwindsels
In de 1e werden broeken absoluut niet gedragen door Romeinse stedelingen. In plaats daarvan werden de onderbenen, en mogelijk ook de bovenbenen, ingewikkeld met wollen flappen die aan de boven en onderkant werden voorzien van veters. Het is goed mogelijk dat rond deze tijd beenwindsels (bij de Vikingen bekend als winingas) hun intrede deden. Mogelijk werden deze in sommige gevallen ook aan de bovenbenen bevestigd, zoals een satire van Juvenalis (satire 6.263) lijkt te omschrijven.
Sokken
Sokken worden niet vaak genoemd in de klassieke oudheid, maar ze werden graag gedragen. Ze boden bescherming tegen koude voeten, blaren en verwondingen. Sokken boden niet alleen comfort, maar hadden ook een esthetische rol, waarbij ze vaak versierd waren met verschillende patronen en in felle kleuren werden geverfd.
De dichtstbijzijnde Latijnse term die tot ons is gekomen is impilia, wat verwijst naar gevilte kousen of zachte schoenen. Er is echter een theorie dat het moderne Engelse woord "socks" afkomstig is van het Latijnse woord soccus, dat een type schoen zonder hiel beschreef die door acteurs werd gedragen. Op zijn beurt komt deze Latijnse term van het Griekse woord sykchos.
De oudste bekende sokken die door archeologen zijn gevonden, werden in Egypte ontdekt en dateren uit de 5e-3e eeuw v.Chr. Deze sokken waren van wol en werden in combinatie met sandalen gedragen, zoals blijkt uit vondsten uit plaatsen zoals Vindolanda in Groot-Brittannië. In sommige sandalen die tijdens opgravingen zijn ontdekt werden resten van wol gevonden, wat duidt op het gebruik van sokken in open sandalen.
Sokken in de oudheid werden op verschillende manieren gemaakt. Een van deze methoden was naaldbinden, maar ook vilten sokken werden gedragen.
Caligae, sandalen
Caligae waren open Romeins schoeisel. Caligae bedekten de voet van de zool tot de scheen en werden voornamelijk gedragen door Romeinse soldaten tijdens de Republiek en het Principaat. Ze werden het vaakst gedragen door legionairs, auxiliae troepen en lagere en middelbare officieren. Caligae waren vooral populair in het oostelijke deel van het Imperium vanwege het warme en droge klimaat, waar sandalen door de burgerbevolking om dezelfde reden veel werden gedragen. In de noordelijke provincies was een meer populaire gesloten schoen, de calcei, wijdverbreid.
Caligae waren leren sandalen met een dikke zool. Het bovenste deel van de caligae bestond uit in elkaar geweven leren banden die de enkel en de voet bedekten. De banden werden meestal rond de enkel van de soldaat geknoopt, waarbij de tenen bloot bleven. De dikke zool van de caligae, versierd met kleine nagels, bood comfort en voorkwam snelle slijtage. Het gebruik van genagelde zolen was ook gebruikelijk bij calcei, waar ze zowel praktische als decoratieve elementen waren die esthetische patronen vormden op veel vondsten. Zo zorgde de constructie van de caligae voor lichtheid, duurzaamheid en comfort tijdens lange marsen, terwijl de voet kon ademen.
Archeologische ontdekkingen hebben gevallen aangetoond waarin caligae werden gedragen met sokken of wikkels, wat zorgde voor demping en warmte voor de voeten in koud weer.
In de 1e eeuw na Christus waren caligae wijdverspreid over het hele Romeinse Rijk en werden ze een symbool van het soldaten beroep. Echter, vanaf de 2e eeuw na Christus en in de vroege 3e eeuw na Christus verdwenen ze geleidelijk in de noordelijke regio's van het Imperium, waarschijnlijk vervangen door warmere calcei. Deze verschuiving kan worden toegeschreven aan verschillende factoren, zoals klimaatverandering, de praktische voordelen van gesloten schoeisel, modetrends en andere minder significante factoren.