De Pugio

De Pugio

De pugio was een dolk die door Romeinse legionairs als secundair wapen werd gebruikt. Het maakte deel uit van de "militaire riem" die door de soldaten altijd werd gedragen. Van oudsher was deze riem het symbool dat de drager participeerde in de krijgersklasse. Deze traditie kan helemaal worden teruggeleid tot de Proto-Indo-Europese voorouders van de Romeinen (3.500 v.Chr.). 

Pogingen om de pugio als gebruiksmes te classificeren zijn misleidend, omdat de vorm van de pugio niet geschikt is voor dit doel. Archeologische opgravingen en reliëf afbeeldingen associëren de pugio sterk met het Romeinse leger. 

Omdat de pugio deel uitmaakte van de militaire riem en dit een belangrijk statussymbool was, is het verwonderlijk dat de legionair vanuit zijn eigen salaris investeerde in dit deel van zijn uitrusting. Mogelijk werden pugiones privé aangeschaft of op aanvraag gemodificeerd. Dit resulteerde in de 1e eeuw n.Chr. in bekende pugio's met gereduceerde grepen en schedes. Hij werd aan de linkerkant van het lichaam gedragen, bevestigd aan de cingulum die de soldaat om zijn middel droeg. Het handvat was gevormd om goed in de hand te passen, en het lemmet was gemaakt van ijzer of brons. 

De functie van de pugio

Oorspronkelijk dacht men lange tijd dat de pugio voornamelijk een decoratief of symbolisch item was. Dit werd versterkt doordat de schede en soms de pugio zelf vaak rijkelijk zijn versierd. Sommige archeologen suggereren dat het een gebruiksmes was voor zowel Romeinse burgers als soldaten. De pugio staat bekend omdat hij gebruikt werd om Julius Caesar te doden en voor de zelfmoord van senatoren. Senatoren hadden altijd een militaire carrière gehad vanwege de cursus honorarium ("loopbaan van eer"), wat logisch is omdat de aristocratische klasse onderdeel was van de krijgersklasse. Waarschijnlijk was het onmogelijk om als senator aan te treden zonder militaire ervaring en hadden ze daarom nog steeds de pugio uit hun diensttijd. Ook werd de pugio gebruikt door gladiatoren, wat er opnieuw op wijst dat deze wapens niet enkel een ceremonieel of decoratief doel vervulden. 

Regio’s waar de pugio werd gebruikt

Opvallend is dat de Romeinse pugio uitsluitend op grafstenen in Noordwest Europa wordt afgebeeld, met nadruk op het Rijngebied. Ook archeologische vondsten wijzen op dit gebied als het gebied waar de pugio werd gebruikt. Mogelijk omdat deze aansloot bij de Keltische en Germaanse manier van oorlogvoering. Om dit te verduidelijken, nemen we je even verder terug in de tijd. 

De Proto-Indo-Europese steppe herders waren 4.000 - 3.800 v.Chr. de eerste volkeren die het paard bereden. Aanvankelijk bood dit meer mobiliteit voor de krijgersklasse, terwijl niet te paard gevochten werd. Oorlogsbendes konden nu verder weg vee roven, waar ze niet afhankelijk waren van de eed gebonden afspraken die naburige stammen tussen elkaar hadden. Ten westen van de Pontisch Kaspische steppe vormde zij culturen zoals de Yamnaya- en Touwbekerculturen en migreerden rond 3.500 v.Chr. richting het westen, terwijl andere Proto-Indo-Europese volkeren later, rond 3.500 - 3.000 v.Chr., richting het oosten trokken. Daar ontstonden culturen zoals de Andronovo cultuur, waaruit Indo-Arische volkeren zoals de Perzen, Scythen en Vediërs voortkomen.

Beide takken van de Proto-Indo-Europeanen hadden een sterke krijgscultuur, waarin krijgshaftige daden, zoals vee roven, werden vereerd. Dit wordt weerspiegeld in werken zoals de Griekse Ilias, de Vedische Mahabharatade en de Oudnoorse mythologie. De oostelijke tak ontwikkelde zich meer richting cavalerie oorlogvoering, de Andronovo cultuur introduceerde de strijdwagen, het Perzische rijk vormde grote cavalerie legers, en de Scythische hordes staan bekend om hun formidabele ruiterij. De Kelten en Germanen daarentegen waren minder gefocust op cavalerie en leefden in bosrijke gebieden, waardoor hun oorlogvoering zich ontwikkelde in hinderlagen en sluip acties terwijl ze zich verder verwijderden van hun oorspronkelijk nomadische oorsprong. In tegenstelling tot hun oosterse tegenhangers, die zich meer ontwikkelden in boogschieten te paard en grote cavalerie formaties. 

Hoewel de krijgstactiek verschilde, bleef de krijgscultuur van beide takken vergelijkbaar. Het verschil in krijgstactiek wordt benadrukt tijdens de Perzisch-Griekse conflicten tussen de 5e en 3e eeuw v.Chr. De Perzen beschikten over een formidabele cavalerie, terwijl ze Griekse stadstaten inhuurden om zware infanterie te leveren in de vorm van de falanx. Ook de Romeinen stonden bekend om hun zwakke cavalerie, waarvoor ze vaak juist Keltische en Germanen inschakelden, die alsnog beter waren in cavalerie tactieken. 

Ondanks de verschillen in krijgstactiek, bleven zowel de Griekse als de Romeinse cultuur hun Proto-Indo-Europese paardencultuur vereren. Dit kan worden gezien in de Griekse zeegod Poseidon, die tevens god van de paarden is, en in het beroemde Paard van Troje. De Romeinen vierden het zogenaamde Oktober Paard, een ritueel na het binnenhalen van de oogst. Hun populairste spektakel waren niet gladiatorenspelen maar de wagenracen.

Doordat het Romeinse Rijk zowel met de oostelijke als de westelijke takken van de Indo-Europese volkeren te maken had, vereiste dit verschillende benaderingen van oorlogvoering. De pugio is hiervan een uiting. Dit wapen was ideaal voor close-combat en verrassingsaanvallen, waarin de Germanen en Kelten uitblonken. Tacitus vermeldt het gebruik van de pugio tijdens de belegering van een Romeins kampement in 69 n.Chr. tijdens de Bataafse opstanden (Historiae, Boek IV). Hier beschrijft hij hoe de Romeinse verdedigers vijanden die de palissades probeerden te beklimmen met dolken en zwaarden wisten af te weren.

Gebruik

Net als de gladius was de pugio vooral een steekwapen, wat volgens de Romeinen het meest effectieve type wapen was. De late Romeinse schrijver Vegetius schrijft hierover:

"Een slag met de rand, hoe krachtig ook uitgevoerd, doodt zelden... Daarentegen is een steek, zelfs als deze maar twee duim diep doordringt, meestal fataal... Het lichaam is bedekt tijdens de duw, en de tegenstander ontvangt de punt voordat hij het zwaard ziet. Dit was de vechtmethode die de Romeinen voornamelijk gebruikten..."

Pugio types

Vaak wordt gesuggereerd dat de pugio is afgeleid van Keltiberische dolken, maar er is een verschil tussen de Iberiërs en de Keltiberiërs. Oorspronkelijk was de pugio een directe kopie van de Iberische dolk. Deze werd aan het Romeinse wapenarsenaal toegevoegd ten tijde van de 2de Punische oorlog tegen Carthago. De kling was kort en smal, en in het midden van de grip zat een knop voor extra grip. Deze vroege pugios hadden geen decoratie op de schede en de kling was voorzien van een rib in het midden. Dit type pugio werd tot het einde van de 1e eeuw na Christus gebruikt.

Vanaf het einde van de 1e eeuw onderging de pugio aanzienlijke veranderingen. De ronde pommel aan de achterkant werd plat aan de bovenkant, de kling kreeg een bladvormig motief en de pugios werden iets langer dan hun voorgangers. Zowel het wapen als de schede werden rijkelijk versierd. De grip werd vaak gemaakt van hout of been.

In de 2e helft van de 1e eeuw na Christus ontwikkelde zich een nieuwe productiemethode waardoor de pugio goedkoper geproduceerd kon worden. De kling werd recht en langer, en er werd minder decoratie gebruikt. De focus kwam meer te liggen op functionaliteit. Waarschijnlijk werden grepen die leken op die van de gladius gebruikelijk bij de pugio.

De laatste fase in de ontwikkeling van de pugio begon ergens in de 2e helft van de 2e eeuw na Christus en duurde tot in de 3e eeuw na Christus. Rond deze tijd werden de pugiones aanzienlijk langer, met een kling van 45 cm lang en maximaal 8 cm breed. In klassieke literatuur worden deze soms de semispata genoemd, wat letterlijk 'halfzwaard' betekent. Deze pugios bleven in gebruik tot het einde van de 3e eeuw na Christus. Daarna stopte het gebruik van dit wapen volledig.

Schedes

De pugio werd in een schede gedragen, en tegen het tweede kwart van de 1e eeuw na Christus bestonden er drie verschillende soorten schedes. Alle schedes hadden vier ophangringen en een bolvormige uitbreiding aan de onderkant, die doorboord was door een grote klinknagel. Het bewijs uit afbeeldingen en slijtagepatronen op bewaarde schedes laat zien dat de twee onderste ringen meestal niet gebruikt werden.

Het eerste type schede (type 'A') bestond uit een gebogen metalen plaat, meestal van ijzer, aan zowel de voor- als achterkant, die een houten voering omsloot. De voorkant van deze plaat was vaak prachtig versierd met ingelegd brons, zilver, niëllo en gekleurde email (rood, geel of groen). Deze schede had ronde ophangringen die vrij konden bewegen, bevestigd met bifurcate montages die op de schede waren geklonken.

Het tweede type schede (type 'B') was van hout, waarschijnlijk bedekt met leer. Aan de voorkant was een metalen plaat bevestigd, meestal ijzer, die vrij plat was en versierd werd met ingelegd zilver (of soms tin) en email. De ophangringen hadden de vorm van kleine Romeinse militaire gespen en waren scharnierend aan de zijkanten van de schede bevestigd.

Het derde type, ook wel het 'frame-type', was gemaakt van ijzer. Het bestond uit twee gebogen kanalen die aan de onderkant samenkwamen en daar werden verwerkt tot een afgeplatte ronde terminale uitbreiding. Twee horizontale banden aan de bovenkant en het midden van de schede hielden de ophangringen vast, die rond waren, zoals die van type 'A'. Deze schede werd waarschijnlijk om een houten kern gebouwd, maar deze is niet bewaard gebleven in de archeologische vondsten.

Opgeslagen in de blog: Blog & lookbook

  • auteur: Patrick
Wees de eerste om te reageren:

Laat een reactie achter

*Verplichte velden